De staat New York is, na de staat Washington, de grootste appelteler van de VS, maar de bijnaam Big Apple van New York City heeft helemaal niets te maken met een echte appel. De naam Big Apple werd het eerst genoemd in combinatie met paardenrennen.
Rond 1920 hoorde journalist John Fitz Gerald Afrikaans-Amerikaanse stalknechten in New Orleans zeggen dat ze naar de “Big Apple” gingen. Ze verwezen hiermee naar New York City, waar de paardenrennen bekend stonden als heel grote evenementen. Fitz Gerald begon de bijnaam te gebruiken in zijn columns in de krant. In de jaren 1930 namen jazz muzikanten de naam over om te verwijzen naar de belangrijke muziekclubs in New York City.
De bijnaam werd later minder en minder gebruikt. Tot in de jaren 1970 de “Big Apple” werd gebruikt in een campagne om het imago van de stad op te krikken. In die tijd ging de dichtstbevolkte stad van de VS gebukt onder economische zorgen en hoge criminaliteit. De man die de campagne leidde, Charles Gillett, was een jazz liefhebber. Hij wist dat de “Big Apple” ooit een respectvolle naam was voor de stad. Niet veel later doken overal pins, T-shirts en andere merchandising met appels op. Bezoekers werden uitgenodigd om een hap uit de “Big Apple” te nemen. Sindsdien is de naam onlosmakelijk verbonden met New York City.
Nog voor er sprake was van de “Big Apple” werd New York City “New Orange” genoemd. In 1673 veroveren de Nederlanders New York en noemden de stad “New Orange” ter ere van Willem III van Oranje. Het volgende jaar werd de stad echter alweer veroverd door de Engelsen en werd de naam weer veranderd in New York.